Voor de beste ervaring schakelt u JavaScript in en gebruikt u een moderne browser!
Je gebruikt een niet-ondersteunde browser. Deze site kan er anders uitzien dan je verwacht.
uva.nl
Ernst Hirsch Ballin
@Hilko Visser

Wanneer we met hem spreken, via Zoom, oogt Ernst Hirsch Ballin (70) ontspannen. Later in het gesprek zal hij laten doorschemeren wakker te liggen van de crisis in Afghanistan, een ‘onvoorstelbare tragedie’. 

Ernst Hirsch Ballin heeft veel gepubliceerd over migratie, asiel en mensenrechten. Maar zijn engagement behelsde veel meer dan een academische exercitie. Als minister van Justitie droeg hij bij aan de vormgeving en uitvoering van zowel het Nederlandse als het EU-beleid op het gebied van asiel en migratie. Het onderwerp heeft hem nooit losgelaten. Ook na zijn ambtstermijn is hij over migratie blijven schrijven en spreken – altijd met de mensenrechten als ankerpunt.

U heeft zich beziggehouden met het thema asiel en migratie, zowel als academicus als in uw functie als minister van Justitie. Hoe heeft de verantwoordelijkheid voor het migratie- en asielbeleid de manier waarop u tegen deze kwesties aankijkt beïnvloed?

‘Het heeft me zeker beïnvloed, diepgaand zelfs. Het heeft bijgedragen tot mijn begrip van migratie als een onderwerp van juridische ontwikkeling, en natuurlijk ook van juridisch onderzoek. 

Misschien moet ik iets zeggen over mijn eigen achtergrond. Ik ben de zoon van een vluchteling. Mijn vader kwam als vluchteling uit nazi-Duitsland naar Nederland, nadat hij in ’38-’39 de winter in het concentratiekamp Buchenwald had overleefd. In die tijd waren er veel Nederlanders die zeiden: “We kunnen niet te veel van ‘deze mensen’ opnemen.” Maar mijn vader behoorde tot de weinige Joodse vluchtelingen uit nazi-Duitsland die werden toegelaten. Door de ervaringen van mijn vader droeg het gezin het gevoel mee dat gevaar uit een onverwachte hoek kon komen. Ik realiseer me nu dat dit gevoel altijd op de achtergrond aanwezig was gedurende mijn jeugd in Amsterdam, elke dag, maar zonder dat ik, jong als ik was, in staat was die angst volledig te doorgronden.

Het heeft me iets heel diepgaands geleerd over de mensheid als zodanig. In 1968, toen ik zeventien jaar was, moesten we voor ons eindexamen op het Amsterdams Lyceum een werkstuk schrijven. Ik koos ‘de geschiedenis van de mensenrechten’ als onderwerp, en ik denk nu dat dat niet toevallig was. 

Ik denk dat mijn achtergrond mij ervan bewust heeft gemaakt dat al die criteria die wij gebruiken om onderscheid te maken tussen mensen, criteria als ‘afkomst’ of ‘etniciteit’, slechts racistische concepten zijn die geen enkele wetenschappelijke validatie hebben. En we moeten beseffen dat elke grens een andere kant heeft. Ik denk dat dit basisbegrip, dat ik nu kan omschrijven, mij al sinds mijn jeugd bij is gebleven.

Wat ik in de 8½ jaar als minister van Justitie leerde, is vooral hoe belangrijk het is om processen rondom migratie op orde te brengen, maar om tegelijkertijd niet verstrikt te raken in de vooroordelen rondom dit onderwerp. Daarom hebben staatssecretaris van Justitie Nebahat Albayrak en ik ons beleid destijds strikt maar humaan genoemd. 

Ik heb ervaren hoe moeilijk het is om de betrekkelijkheid van deze door mensen bedachte verschillen voor ogen te houden, en ik heb vooral gemerkt hoeveel moeite en overtuigingskracht het kost om deze boodschap over te brengen aan mensen – en dat zijn er velen – die geen vergelijkbare ervaringen hebben meegemaakt. Hoewel mijn achtergrond het leven misschien niet gemakkelijker maakt, beschouw ik het nu een voorrecht dat ik de betrekkelijkheid van deze kunstmatige verschillen tussen mensen heb leren inzien.’

We moeten beseffen dat elke grens een andere kant heeft Ernst Hirsch Ballin
Ernst Hirsch Ballin

Hebt u, nu u ouder en wijzer bent, spijt van sommige zaken tijdens uw politieke carrière? Is er iets dat u als minister anders zou hebben gedaan? 

‘Wat betreft de hoofdlijnen, heb ik geen reden tot spijt. Ik weet wat mijn normen waren, en ik heb geen reden om deze te betreuren. Ik heb me wel uitgesproken tegen de krachten die in de Nederlandse politiek van populistisch rechts op kwamen, maar onderschat hoezeer dit al tot aanpassing in hun denken begon te leiden. Ik had dan misschien ook meer druk moeten uitoefenen op mijn collega’s in de politiek om niet alleen ons migratiebeleid te tolereren, maar ook om met ons de duidelijke boodschap te geven: wij accepteren de groeiende vijandigheid tegenover migratie en migranten niet. Dat is één ding dat me te binnen schiet.  

Wat ik ook betreur, maar ik denk niet dat we het feitelijk beter hadden kunnen doen, is de onvolledigheid van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel. De hoeksteen van een effectief Europees asielsysteem die we nog steeds missen, zijn gedeelde, vergelijkbare normen met betrekking tot de behandeling, tijdelijke huisvesting en integratie van vluchtelingen in onze samenleving.’

Vorig jaar was er een grote coalitie van steun voor het overbrengen van meer dan 500 kinderen uit de overvolle Griekse vluchtelingenkampen. De Nederlandse regering weigerde dat en besloot in plaats daarvan financiële steun te sturen. Hoe ziet en interpreteert u de houding van de Nederlandse regering? 

‘Er is sluipenderwijs een gebrek aan duidelijkheid en een gebrek aan moed om ons helder over politieke principes uit te spreken, in het Nederlandse politieke systeem, en in dat van sommige andere landen, gekropen. Helaas heerst de wijdverbreide misvatting dat je populistische partijen de wind uit de zeilen kunt nemen door je niet duidelijk uit te spreken tegen hun ideeën. Uit angst om kiezers aan extreemrechts te verliezen. Ik denk dat het precies andersom is. Door min of meer te legitimeren wat de populistische partijen zeggen, speel je hen in de kaart.’

Onlangs was het besluit van de Nederlandse staatssecretaris Ankie Broekers-Knol om minderjarige asielkinderen niet langer automatisch met hun ouders te herenigen, trending. Wat vindt u van dit besluit?

‘Het belangrijkste aspect van mensenrechten, zoals we die vandaag de dag kennen, is natuurlijk wat ze betekenen voor kinderen en voor toekomstige generaties. We moeten niet alleen kijken naar onze eigen situatie, die van de mensen die nu leven en kunnen stemmen, maar we moeten ook kijken naar de gevolgen voor de minderjarigen van nu en voor toekomstige generaties. 

Ik ben echter bang dat dit inmiddels gecorrigeerde besluit veel meer een zogenaamde “oplossing” was voor een politiek probleem dan voor een inhoudelijk probleem. Het is een nieuwe fase van het gebrek aan durf om je uit te spreken tegen de eisen van de rechtse populisten. Zoals ik al zei: ik denk niet dat dit werkt. Het is belangrijk om migratiekwesties altijd van twee kanten te bekijken. Het vermogen om “onszelf in hen” te zien is van doorslaggevend belang voor het hele migratievraagstuk, ons vermogen, en dat van ieder ander, om onszelf in de ander te zien. Daarbij moet het overheidsbeleid ook werken aan de opvangcapaciteit in de samenleving, om te voorkomen dat de lasten daarvan bij de meest kwetsbare mensen terechtkomen. Het tekort aan betaalbare woningen wordt veel te traag behandeld.’

De crisis in Kabul voltrekt zich voor onze ogen, in real time. Veel mensen ervaren een immens gevoel van frustratie, van hulpeloosheid, teleurstelling. Wat was uw ervaring toen u dit zag? Zijn we zo hulpeloos?

‘Ik kan het niet uit mijn gedachten houden. Wat zich in Afghanistan afspeelt, houdt me heel erg bezig, dag en nacht zogezegd, en soms zelfs letterlijk. Het is zo'n onvoorstelbare tragedie. Niet alleen het chaotische einde van de westerse militaire en ontwikkelingsaanwezigheid in Afghanistan, maar ook de hulpeloosheid van de mensen die worstelen om op het vliegveld in Kabul te komen.

Tijdens mijn laatste ambtstermijn als minister van Justitie heb ik de Nederlandse militaire en ontwikkelingspresentie in Uruzgan bezocht. Ik heb dus een levendig beeld van het land, en van hoe de mensen daar werkten en hun best deden maar ook de complexiteit van de tribale samenleving onderkenden. We zien nu echter hoezeer westerse beleidsmakers de situatie, in ieder geval tot het te laat was, verkeerd hebben ingeschat. Het is mij een raadsel hoe dat kon gebeuren. Maar ik heb het antwoord op die vraag niet.’

Mensenrechten zijn als het ware een spiegel voor de rechtsontwikkeling Ernst Hirsch Ballin

Ik besprak de ontwikkelingen in Kabul met een man die groenten verkocht op de markt in Turkije, en hij zei, geërgerd: ‘Maar hoe kan dit gebeuren?! Er bestaat toch zoiets als mensenrechten!’

‘Er is een lange weg af te leggen, maar mensenrechten zijn als het ware een spiegel voor de rechtsontwikkeling. Daarbij hoort altijd de vraag: heb je een aanvaardbare reden om een onderscheid te maken tussen mensen? Dit is, denk ik, de essentie van rechten van de mens. Dat is ook de reden waarom de mensenrechten niet beperkt blijven tot bepaalde rechtsgebieden en bepaalde mensen. 

Veel juristen lijken te denken dat de mensenrechten een aparte tak van het recht zijn, iets los van andere takken van het recht. Dat is niet zo. Mensenrechten gaan over het recht als zodanig. In het recht moeten we altijd onderscheid maken – of het nu gaat om arbeidsrecht, burgerlijk recht, familierecht of strafrecht – maar dat onderscheid moet altijd gerechtvaardigd zijn.’

We zien dat er steeds minder empathie is voor mensen die oorlogen en armoede ontvluchten. Wat ligt volgens u aan de basis van dit gebrek aan empathie en solidariteit met anderen?

‘Wel, dit is de belangrijkste, maar ook de moeilijkste vraag om te beantwoorden. In het dagboek dat zij in het Achterhuis schreef tijdens de nazibezetting, verzuchtte Anne Frank: “Eens zullen wij toch weer mensen en niet alleen Joden zijn!”

In zijn boek Poverty and Famines: An Essay on Entitlement and Deprivation legt Amartya Sen uit dat hongersnoden niet het gevolg zijn van een tekort aan voedsel, maar van ongelijkheden die zijn ingebouwd in mechanismen voor de verdeling van voedsel. De toegang tot voedselrechten is vaak diep geworteld in maatschappelijke structuren, en is vooral afhankelijk van etniciteit, geslacht of nationaliteit, of andere door de mens bedachte verschillen. 

Ik denk dat we kritisch moeten kijken naar rechtssystemen – het Nederlandse en andere Europese rechtssystemen – om de verborgen scheidslijnen bloot te leggen. Ze komen aan de oppervlakte, soms in de vorm van economische ongelijkheid, maar vaker nog in de vorm van dingen die mensen proberen goed te praten als de ‘feiten des levens’. Dit zijn echter meestal geen facts of life, maar het resultaat van vroegere beslissingen.’

Op EU-niveau is er een impasse over migratievraagstukken. Is er, zolang de rijke landen uit het Noorden in staat blijven om de lasten af te wentelen op armere landen in conflictgebieden, een realistische kans dat er op mondiaal niveau een eerlijke oplossing voor de lastenverdeling komt?

‘Dit is een tweezijdig probleem. Op het niveau van de Europese Unie zien we een zeer ernstig gebrek aan samenhang, en een gebrek aan gedeelde waarden. Binnen de lidstaten zelf is er een gebrek aan bereidheid om verantwoordelijkheid te nemen. Dit gebrek aan bereidheid komt uiteraard voort uit de politieke situatie in die lidstaten, waar kortetermijnbelangen de overhand hebben. Aan de andere kant is er het ernstige probleem van overbelaste vluchtelingenkampen in enkele zuidelijke lidstaten. 

De veelgenoemde opvang in de regio lost dat niet op. Als minister van Justitie heb ik een bezoek gebracht aan een vluchtelingenkamp van de UNHCR in Kakuma, Kenia. Dat kamp was zo groot als een stad, en daar zag ik hoe een enorm aantal mensen, tegen de 200.000, in een enorme zee van barakken en tenten leefde. Wat deze mensen, die daar al jaren worden vastgehouden, niet hebben, is de mogelijkheid om plannen te maken voor hun toekomst, toekomstplannen voor henzelf en voor hun kinderen. Dat is de onmenselijkheid van het eindeloos vasthouden van mensen in een vluchtelingenkamp in een ander deel van de wereld. Dit zou in het debat in Nederland ook echt duidelijker uitgesproken moeten worden. Als je vluchtelingen werkelijk wilt beschermen, dan moet je ook denken aan menselijke veiligheid. Je moet deze mensen de kans geven om ergens samen met hun kinderen een leven op te bouwen.’

Wij, als EU-burgers, kunnen met ons paspoort over de hele wereld reizen, wonen en werken, ook buiten de Unie. Mensen uit het Zuiden kunnen niet vrij reizen. Sommige onderzoekers spreken zelfs van een ‘mondiale apartheid’ als het gaat om de regels inzake vrij verkeer. Vindt u deze tendens verontrustend? 

‘Dit is zeker een correcte beschrijving van de realiteit: de mensen met het “juiste” paspoort die vrij kunnen reizen. We kunnen de onderliggende verschillen niet oplossen met het recht. Er is gewoon een enorme kloof in welvaart tussen het mondiale Noorden en Zuiden. 

Dat is ook de reden waarom het Global Compact voor Safe, Orderly and Regular Migration een enorme opgave is. Je kunt de negatieve gevolgen van de sociaal-economische realiteit voor mensen uit het Zuiden niet verminderen met een eenvoudige maatregel, een verdrag, of een verklaring van de Verenigde Naties. Het gaat hier om een lang proces van het verkleinen van de verschillen in levensstandaard, en van het toepassen van nieuwe vormen van uitwisseling tussen verschillende delen van de wereld. 

Tijdens mijn laatste ambtstermijn op het Ministerie van Justitie hebben wij getracht een stap in de goede richting te zetten, door nieuwe vormen van uitwisseling te ontwikkelen, met het concept circulaire migratie. In Afrika zijn de grenzen door de mens gemaakt, ze zijn gecreëerd door de Europese mogendheden in de 19e eeuw. Voor het grootste deel van Afrika is migratie een natuurlijk gegeven. Het is normaal om tijdelijk naar een ander land te gaan om geld te verdienen, of om voedsel te krijgen, of om middelen te verwerven voor je familie thuis.

In dit deel van de wereld zien we migratie echter te vaak als iets eenmaligs, waarbij je van het ene land naar het andere verhuist, en vervolgens verwachten wij dat die mensen alles opgeven wat hen met het land van herkomst verbindt, en dat zij haring en boerenkool leren eten. 

Er is ook een meer genetwerkte opvatting van menselijke biografieën. Daarin past het concept van circulaire migratie, waarbij mensen voor hun werk tijdelijk tussen landen op- en neer verhuizen. In recente publicaties heb ik gepleit voor het vergroten van onze juridische creativiteit en voor een beter begrip van de veelzijdige realiteiten van een wereld in beweging. Er is grote behoefte aan legale migratiekanalen die tijdelijke arbeidsmigratie mogelijk maken. Naast de gewone verblijfsvergunningen zou men kunnen denken aan de invoering van nieuwe rechtsvormen, of contractuele vormen van migratie, die niet alleen geschikt zou zijn voor circulaire migratie, maar ook voor in andere situaties. Ik denk dat zulke ideeën hard nodig zijn.’